Actualiteiten BTW en overdrachtsbelasting
Hof en Hoge Raad hebben niet stil gezeten. In deze nieuwsbrief wordt ingegaan op in het oog springende arresten.
BOR: Hof bevestigt vrijstelling overdrachtsbelasting
Het Hof Arnhem-Leeuwarden (“Hof”) heeft op 15 augustus 2017 geoordeeld dat bij de overdracht van een onderneming met vastgoed binnen de familie een vrijstelling ten aanzien van de overdrachtsbelasting geldt. Hiermee bevestigt het Hof Arnhem-Leeuwarden de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland op 12 juli 2016.
De bedrijfsopvolgingsregeling (“BOR”) is in de overdrachtsbelasting naar de letter van de wet niet van toepassing op de overdracht van een familiebedrijf - een NV of een BV - met een vastgoedportefeuille. De vrijstelling overdrachtsbelasting zou alleen gelden voor een onderneming van een privépersoon ("IB-onderneming") en niet voor een NV of een BV. Het Hof heeft echter bevestigd dat uit de wetsgeschiedenis en structuur van de wet blijkt dat deze ongelijkheid niet is bedoeld. Het Hof oordeelt dan ook dat de overdracht van een NV of een BV met een vastgoedportefeuille aan een direct familielid vrijgesteld is van overdrachtsbelasting, mits in de NV of de BV een materiele onderneming wordt uitgeoefend. Er is dan geen reden om deze overdracht anders te behandelen dan een IB-onderneming - aldus het Hof. De verkrijging van de vastgoedportefeuille zou immers zijn vrijgesteld van overdrachtsbelasting als het om een IB-onderneming ging.
Vormen percelen met golfbaanbestemming een bouwterrein?
De Hoge Raad (“HR”) heeft op 16 juni 2017 arrest gewezen op de vraag of de verkrijging van percelen grond die bestemd zijn voor de aanleg van een golfbaan zijn vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De HR vernietigt de uitspraak van Hof Amsterdam [Hof Amsterdam, 19 mei 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1701] en verwijst de zaak terug naar Hof Den Bosch.
In deze zaak draait het om door een golfclub aangekochte percelen grond bestemd voor de aanleg van een golfbaan("de percelen"). Voorafgaand aan de verkrijging hebben bewerkingen aan de percelen plaatsgevonden, zoals verwijdering van grasland, gewassen, uitgraving van grond) en is ten behoeve van het bouwverkeer een weg en parkeerplaats aangelegd. De golfclub heeft op een later tijdstip een aangrenzend perceel grond aangekocht ("aangrenzend perceel") waarop een clubhuis met parkeerterrein is aangelegd. De golfclub heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten tijde van de levering de percelen kwalificeren als een bouwterrein. Hierdoor is over de verkrijging van de percelen geen overdrachtsbelasting verschuldigd.
Volgens de HR is het uitgangspunt dat een golfterrein geen bouwwerk is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. In het verlengde hiervan oordeelt de HR dat de percelen, wanneer deze zelfstandig in ogenschouw worden genomen, niet zijn aan te merken als bouwterrein in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Voor de kwalificatie bouwterrein is het immers noodzakelijk dat de grond van de percelen bestemd moet zijn als ondergrond voor een opstal.
Het Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat de percelen (en de te realiseren golfbaan) zich niet lenen voor zelfstandig gebruik en is hierbij uitgegaan van het perspectief van een speler. Vanuit het perspectief van de modale consument leent het golfterrein zich niet voor zelfstandig gebruik zonder het clubhuis. Als gevolg hiervan kwalificeerden de percelen ten tijde van de levering als bouwterrein. De HR is echter van mening dat het Hof Amsterdam een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd door aan te sluiten bij de beleving van de modale consument. De HR is van mening dat juridisch en fysiek te onderscheiden onroerende zaken afzonderlijk in aanmerking moeten worden genomen wanneer zij afzonderlijk kunnen worden gebruikt. Het Hof Den Bosch zal moeten toetsen of de golfbaan ook kan functioneren zonder het bestaan van het clubhuis, hetgeen naar onze mening bevestigend beantwoord kan worden.