Conclusie A-G over bewijsrecht bij bestuurlijke boetes: 8 vragen; 8 antwoorden
Vandaag is de spraakmakende Conclusie van staatsraad advocaat-generaal Keus over het vergaren van bewijs in boetezaken gepubliceerd. Een achttal concrete vragen over bewijsrecht bij bestuurlijke boetes wordt daarin door de staatsraad geanalyseerd en beoordeeld.
De twee belangrijkste conclusies zijn:
- Iemand die wordt verhoord met het oog op een aan hem op te leggen bestraffende sanctie, moet altijd een cautie gegeven worden. Dat geldt niet voor personen die als getuige worden gehoord, tenzij het verhoor zogezegd 'van kleur verschiet'. Zodra het verhoor 'van kleur verschiet', zal de cautie alsnog gegeven moeten worden, voordat verder wordt gegaan met het verhoor.
- Verklaringen die een te beboete persoon in de loop van de procedure overlegt, en die ontlastend zouden kunnen werken, moeten altijd door het bestuursorgaan en de bestuursrechter in aanmerking worden genomen - maar ze hoeven niet van doorslaggevend belang te zijn.
Wat is er gebeurd? Deze conclusie is uitgebracht in twee zaken over hoge bestuurlijk boetes (Wet arbeid vreemdelingen) die de Minister van SZW heeft opgelegd twee bedrijven. Deze bedrijven waren het niet eens met de boetes en kwamen daartegen in beroep bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank Rotterdam oordeelde echter dat de Minister van SZW de boetes terecht had opgelegd. De bedrijven zijn tegen de uitspraken vervolgens in hoger beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De twee bedrijven voeren aan dat de Inspectie SZW (toezichthouder) onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan, zodat bepaalde bewijsmiddelen buiten beschouwing moeten blijven bij de beslissing door de Minister tot het opleggen van de eventuele boete. Ook zou de Minister ten onrechte ontlastend bewijs buiten het boeterapport hebben gehouden. De twee bedrijven vinden dat hierdoor onvoldoende bewijs voor de overtredingen overblijft, zodat de Minister de boetes niet heeft kunnen opleggen.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de staatsraad advocaat-generaal in november 2016 gevraagd te onderzoeken welke waarborgen in acht moeten worden genomen als het gaat om bewijsrecht in bestuurlijke boetezaken. Daarbij is in het bijzonder aandacht gevraagd voor de waarborgen die zouden moeten gelden bij het afleggen van verklaringen bij de toezichthouder, het proces-verbaal (PV) en hoe moet worden omgegaan met (ontlastende) verklaringen die pas later in de procedure worden overgelegd.
Aan de A-G zijn acht concrete vragen over deze materie voorgelegd. Die betreffen de procedurele eisen, en verschillende mogelijke gebreken die zijn geconstateerd, inzake: a) de plicht tot het gebruik van een beëdigde en/of telefonische tolk; b) de gevolgen van het niet ondertekenen van het PV; c) de cautie; d) vastlegging van de verklaring in het PV; e) het boeterapport; f) ontlastend bewijs en verklaringen; g) bewijsgaring na afsluiting van het onderzoek; en h) toelaatbaarheid van de bestuurlijke lus. De A-G behandelt al deze acht vragen.
De conclusie dient ook gelezen te worden in het licht van het - ongevraagde - advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 13 juli 2015, waarbij aandacht is gevraagd voor de rechtsbescherming bij bestuurlijke boetes. In dit advies heeft de Afdeling advisering ook uitvoerig aandacht gegeven aan het nog - relatief - onderontwikkelde bewijsrecht bij bestuurlijke boetes. Het is interessant hoe de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deze conclusie in de twee voorliggende gevallen zal toepassen. In ieder geval biedt deze conclusie een overzichtelijke aanvulling op het nog onderontwikkelde bewijsrecht in het punitieve bestuursrecht.
- Persbericht Raad van State
- Conclusie staatsraad advocaat-generaal mr. L.A.D. Keus van 12 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1034)