De implementatie van artikel 16 van de richtlijn voor grensoverschrijdende fusies: third time’s a charm?
Het was geen complete verrassing. Een aantal schrijvers had reeds hun zorgen geuit over de implementatie van het medezeggenschapsartikel van de richtlijn betreffende grensoverschrijdende fusies (hierna: GOF-richtlijn).1 Niet dat het zo duidelijk was hoe het beter had gekund, want het betreffende artikel is zeer technisch van aard en bevat een hoop ingewikkelde verwijzingen naar de SE-richtlijn voor een Europese vennootschap, 2 die Nederland reeds had geïmplementeerd in de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen (WRWER). De implementatie was een complexe procedure, dus dat dit te laat en – volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in 2013 – niet correct is gedaan, is hierom niet heel vreemd. Het HvJ EU tikte Nederland op de vingers voor het niet volledig implementeren van het medezeggenschapsartikel
van de GOF-richtlijn. Deze uitspraak was aanleiding voor de wetgever om artikel 2:333k van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingrijpend te wijzigen: het is aangepast van acht naar vijftien leden.
Er kan veel worden geschreven over deze medezeggenschapskwestie, nu de discussie hierover reeds startte in 1966 met de totstandkoming van de SE-richtlijn en zowel bij die richtlijn als bij de GOF-richtlijn het grootste struikelblok is geweest. Deze bijdrage bestrijkt dan ook enkel een zeer specifiek gebied hierbinnen, afgebakend door de vraag ‘Heeft de wetgever artikel 16 GOF-richtlijn in 2015 alsnog juist geïmplementeerd?’Ik bespreek hierbij de Europese regeling en geef steeds aan waar deze onjuist of onduidelijk is geïmplementeerd.
This article was published in Vennootschap & Onderneming, edition 4, 2015, Boom Juridische Uitgevers