Overslaan en naar de inhoud gaan

Hoe kunnen we u helpen?

  • Public law
  • 05-11-2020

Het Implementatiewetsvoorstel richtlijn modernisering consumentenbescherming is op 24 oktober online ter consultatie gebracht. Het voorstel strekt tot implementatie van de richtlijn modernisering consumentenbescherming (EU) 2019/2161 (de "Richtlijn"). Deze Richtlijn wijzigt de vier bestaande richtlijnen oneerlijke bedingen (93/13/EEG), prijsaanduiding (98/6/EG), oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) en consumentenrechten (2011/83/EU) en heeft als doel, enerzijds, het verbeteren en verruimen van de handhaving van Europese consumentenregels en, anderzijds, het aanpassen van de bestaande consumentenregels zodat zij beter aanhaken bij de nieuwe ontwikkelingen en, in het bijzonder, de digitale maatschappij. 

Het Implementatiewetsvoorstel strekt ertoe boek 6 BW, de Prijzenwet en het onderliggende Besluit prijsaanduiding producten en de Wet handhaving consumentenbescherming ("Whc") op verscheidene punten materieel te wijzigen. In dit blog geven wij een korte uiteenzetting van de belangrijkste voorgestelde wijzigingen, waarbij onze focus ligt op de wijzigingen op handhavingsterrein. De internetconsultatie loopt nog tot 22 november 2020.

In een notendop
De Richtlijn en, in het verlengde daarvan, het Implementatievoorstel hebben een aantal belangrijke wijzigingen tot gevolg. Op het gebied van handhaving wordt de kern van het Implementatievoorstel gevormd door de introductie van een indicatieve lijst van Europees geharmoniseerde criteria voor de bepaling van sancties. Deze lijst is afkomstig uit de Richtlijn en zal worden opgenomen in de Whc. Wij komen hier in de volgende paragraaf op terug. Andere wijzigingen hebben betrekking op de directe verplichtingen van de handelaar jegens de consument. Zo introduceert de gewijzigde richtlijn Prijsaanduiding een standaardbepaling waaruit volgt dat een handelaar die een prijsvermindering propageert, een referentieprijs moet hanteren die door hem gedurende een periode van ten minste dertig dagen voorafgaand aan de prijsvermindering is toegepast (de 'van-voor' prijs). Deze wijziging zal in de Prijzenwet geïmplementeerd worden. Verder worden aan de richtlijn oneerlijke handelspraktijken en de richtlijn consumentenrechten informatieverplichtingen toegevoegd (bijvoorbeeld voor onlinemarktplaatsen), wordt de lijst met oneerlijke handelspraktijken uitgebreid en worden regels over de het herroepingsrecht voor koop buiten verkoopruimten en op afstand toegevoegd. Deze wijzigingen worden in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek geïmplementeerd, voornamelijk in afdeling 3A van Titel 3 en afdeling 2b van Titel 5 van Boek 6 BW.

Belangrijk is voorts de uitbreiding van de toepassing van de richtlijn consumentenrechten naar overeenkomsten waarbij een handelaar digitale diensten levert aan een consument in ruil voor zijn of haar persoonsgegevens. Deze uitbreiding heeft mede tot gevolg dat indien de consument gebruik maakt van zijn herroepingsrecht, de handelaar in beginsel ook verplicht is af te zien van (verder) gebruik van diens persoonsgegevens (art. 13 lid 5 richtlijn consumentenrechten). Ook voor wat betreft het hanteren van gepersonaliseerde prijzen aan de hand van geautomatiseerde besluitvorming brengt dit verscheidene verplichtingen met zich mee. De handelaar wordt geacht passende maatregelen te nemen om de consument te beschermen en is er voorts toe gehouden de consument naar behoren in te lichten. De Richtlijn en de Implementatiewet vormen hiermee ook een belangrijke stap in het verder uitrollen van de verplichtingen op grond van de AVG.

Toezicht en handhaving
De in de richtlijnen oneerlijke handelspraktijken, prijsaanduiding en consumentenrechten gewijzigde sanctiebepalingen worden integraal geïmplementeerd in de Whc. Dit geeft de ACM (en de AFM in het geval van financiële diensten en/of activiteiten) de bevoegdheid sanctionerend op te treden door een zelfstandige last, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom op te leggen. De in de richtlijn oneerlijke bedingen opgenomen sanctiebepaling behoeft geen implementatie – deze bevoegdheid tot sanctionerend optreden is in Nederland al geïmplementeerd (art. 2.2 / 3.1 j.o. onderdeel a bijlage Whc).

Relevant hierbij is de toevoeging van de hiervoor genoemde nieuwe, niet-limitatieve en indicatieve lijst met criteria, waarmee de bevoegde (nationale) autoriteit rekening moet houden bij het vaststellen van een passende sanctie. Zo dient de toezichthouder bij het bepalen van de sanctie te kijken naar de aard, ernst, omvang en duur van de inbreuk, eventuele eerdere inbreuken van de handelaar en de door de handelaar als gevolg van de inbreuk behaalde financiële voordelen of vermeden verliezen. Kijkend naar het implementatievoorstel, dan zien wij deze criteria terug in het nieuwe artikel 2.10 van de Whc. De gedachte achter de hantering van deze criteria is het bevorderen van consistentere sanctietoepassing voor nationale bepalingen die op grond van de vier richtlijnen zijn vastgesteld.

Verder is relevant dat in artikel 15 en verder van Verordening (EU) 2017/2394 betreffende de samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (de "samenwerkingsverordening") procedures zijn afgesproken om – bij grensoverschrijdende inbreuken – gezamenlijk en op doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende wijze handhavend op te kunnen treden richting een handelaar (zogeheten "gecoördineerde acties"). Om te waarborgen dat bij gecoördineerde acties door alle lidstaten vergelijkbare sancties kunnen worden opgelegd, is in de richtlijn oneerlijke bedingen, de richtlijn oneerlijke handelspraktijken en de richtlijn consumentenrechten bepaald dat lidstaten in dergelijke gevallen in ieder geval een geldboete moeten kunnen opleggen met een voldoende afschrikwekkende werking. Daarom bepaalt de Richtlijn dat lidstaten het maximumbedrag van de geldboete voor grensoverschrijdende inbreuken dienen vast te stellen op ten minste vier procent van de jaaromzet van de handelaar in de betreffende lidstaat of lidstaten. Is er geen informatie beschikbaar omtrent de jaaromzet, dan bedraagt de maximale bestuurlijke boete ten minste € 2.000.000. Het implementatievoorstel geeft hieraan invulling door artikel 2.15 van de Whc te wijzigen. De boetes kunnen zodoende omvangrijke proporties aannemen. Het verdient de aanbeveling dat handelaren, met het oog op een eventuele inspectie, voldoende inzichtelijk kunnen maken welke maatregelen zij hebben genomen om tegemoet te komen aan het (Europese) consumentenrecht.

Gevolgen
Welke (financiële) gevolgen heeft het voorstel voor het bedrijfsleven? Handelaren zullen, om tegemoet te komen aan de nieuwe consumentenbeschermende verplichtingen, nalevingskosten moeten maken. Interessant is dat de wetgever opmerkt dat de kosten – om te voldoen aan de extra informatieverplichtingen – voor onlinemarktplaatsen op voorhand niet hoog lijken, omdat die informatie per definitie afkomstig is van derde partijen en de onlinemarktplaats die informatie slechts hoeft over te nemen.

Dit wetsvoorstel is illustratief voor het feit dat consumentenbescherming op veel verschillende vlakken kan worden bereikt. Dit wetsvoorstel bevat enerzijds privaatrechtelijke bepalingen zoals beperkingen van het doorverkopen van tickets, prijsverminderingen en het uitbreiden van de lijst van oneerlijke en misleidende handelspraktijken. Anderzijds worden op bestuursrechtelijk terrein de criteria voor en hoogte van sancties die door de ACM (en eventueel de AFM) worden toegepast duidelijker en meer consistent. 

Tot op heden zijn er vier korte reacties geweest op de consultatie. Deze reacties wijzen op een overwegend positieve ontvangst van het voorstel. 

 

Cookie melding

We care about your privacy. We only use cookies strictly necessary to ensure the proper functioning of our website. You can find more information on cookies and on how we handle your personal data in our Privacy and Cookie Policy.