Intern onderzoek: (on)voldoende basis voor een verdenking?
Bij vermoeden van misstanden laten bedrijven veelal een intern onderzoek uitvoeren door een externe partij.
Het komt niet vaak voor dat een rechtbank een onderzoeksrapport van een dergelijke externe partij weegt in het licht van een 'redelijk vermoeden van schuld' aan een strafbaar feit en de start van een politieonderzoek. Begin deze maand werd echter een uitspraak gepubliceerd waarin de Rechtbank Noord-Nederland zich had gebogen over een door een externe partij uitgevoerd intern onderzoek. Het betrof een intern onderzoek naar medische dossiers, die hadden moeten worden vernietigd, maar bij een journalist waren beland. Naar aanleiding van een tv-uitzending daarover in 2015 werd door het bedrijf dat de medische dossiers had moeten vernietigen, aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking. Tevens werd een intern onderzoek uitgevoerd bij het betrokken bedrijf. De rechtbank boog zich over de vraag in hoeverre een intern onderzoeksrapport behulpzaam kan zijn bij strafrechtelijke aangifte en vervolging.
De rechtbank meende dat in dit geval de opsporende instanties uitsluitend op basis van dat interne onderzoek bijzondere opsporingsbevoegdheden hadden toegepast . Bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn de meest vergaande opsporingsmogelijkheden en zijn met veel waarborgen omkleed. In dit geval waren telefoongegevens opgevraagd bij providers (bijvoorbeeld over sms-verkeer). Het probleem was volgens de rechtbank echter dat het interne onderzoeksrapport (a) nog in concept was en (b) niet was ondertekend door de rapporteurs in kwestie. Uit het onderzoeksrapport bleek bovendien dat de in het kader van het onderzoek geïnterviewde verdachte ontkende dat hij degene was die de medische dossiers had doorgespeeld aan de journalist. De conclusie van het onderzoeksrapport was volgens de rechtbank dat in het onderzoek niet bekend was geworden wie de informatie had doorgespeeld.
De rechtbank had niet meer nodig om tot een vrijspraak te komen. De bijzondere opsporingsbevoegdheden waren namelijk volgens de rechtbank onterecht toegepast, omdat op dat moment ten aanzien van deze verdachte (nog) geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Derhalve moest wat de rechtbank betreft het rechtstreeks bewijsmateriaal, en ook het daarop gevolgde latere bewijsmateriaal als fruits of the poisoneous tree, worden uitgesloten van het bewijs.
Wij vragen ons af of in hoeverre hogere gerechtelijke instanties zich in deze uitspraak zouden kunnen vinden. Voor het opvragen van informatie over telefoonverkeer is namelijk geen concrete verdenking tegen een individu vereist. Ook van niet-verdachten kunnen zulke gegevens worden opgevraagd indien - naast een aantal andere voorwaarden - sprake is van een vermoeden van een misdrijf. Daarnaast rijst de vraag of het 'redelijk vermoeden' niet (mede) was gebaseerd op bijvoorbeeld de tv-uitzending en/of de daarop gevolgde aangifte van verduistering van de dossiers.
Hoe dan ook, de uitspraak onderstreept het belang van interne onderzoeken die van een zekere kwaliteit zijn en een zeker resultaat hebben, voordat op basis daarvan vervolgstappen worden gezet. Om een strafrechtelijke aangifte kracht bij te zetten door middel van een onderzoeksrapport, helpen kwaliteit en verkregen zekerheid. Los daarvan zien wij in zijn algemeenheid niet in waarom een niet-ondertekend conceptrapport onvoldoende basis biedt voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit; daarvoor zijn geen zekerheden en uitgekristalliseerde conclusies en onderzoeksbevindingen nodig. Het hangt vanzelfsprekend zeer af van de bijzonderheden van het onderzoek en de interpretatie daarvan door de opsporende instanties. Er zijn zeker gevallen bekend waarin met (veel) minder genoegen werd genomen.