Leegstandwet en anti-kraakwoningen zijn huurwoningen voor de verhuurderheffing
Sinds 2013 zijn verhuurders van zogenoemde gereguleerde of sociale huurwoningen verhuurderheffing verschuldigd. Ook gemeenten en woningcorporaties die woning anti-kraak laten bewonen in afwachting van afbraak zijn over die woningen verhuurdersheffing verschuldigd, zo heeft de Hoge Raad recent geoordeeld.
Kenmerken verhuurderheffing
Verhuurders die meer dan 50 huurwoningen bezitten, betalen een verhuurheffing over de WOZ-waarde van de huurwoningen. Het gaat hierbij om huurwoningen waarvan de maandelijkse huur niet hoger is dan de huurtoeslaggrens (EUR 710,68 in 2018). In 2018 is de verhuurderheffing 0,591% van de WOZ-waarde van de huurwoningen. Dit tarief loopt op tot 0,593% in 2022. Vanaf 2023 is het tarief 0,567%. De WOZ-waarde is bovendien gemaximeerd op EUR 250.000,- (deze grens wordt jaarlijks geïndexeerd). In de Wet verhuurderheffing wordt een ‘huurwoning’ gedefinieerd als een in Nederland gelegen voor verhuur bestemde woning.
Tot 1 juli 2018 konden verhuurders een aanvraag indienen voor een vermindering van de verhuurderheffing als ze investeerden in transformatie (het omvormen van kantoren of scholen tot woningen), sloop in krimpgebieden of in Rotterdam-Zuid, verbouw in Rotterdam-Zuid of nieuwbouw van huurwoningen met een huur lager dan EUR 597,30 (prijspeil 2018). Op de verhuur van Rijksmonumenten is geen verhuurderheffing verschuldigd. Op de verhuur van leegstandwet- en anti-kraakwoningen daarentegen wel, zo oordeelde onlangs de Hoge Raad.
Hoge Raad
Casus
Gemeente Tilburg was eigenaar van 30 leegstandwetwoningen en 62 anti-kraakwoningen. De woningen waren voor sloop bestemd. In afwachting van de sloop verhuurde de gemeente deze woningen tijdelijk om kraak te voorkomen. De gemeente was van mening dat ze daarover geen verhuurderheffing hoefde te betalen, omdat woningen in afwachting van afbraak niet aan te merken zijn als woningen die 'voor verhuur bestemd' zijn.
De Belastingdienst was het daar niet mee eens, en meende dat wel sprake is van huurwoningen zoals bedoeld in de Wet verhuurderheffing. Zowel Rechtbank Zeeland-West-Brabant als Hof Den Bosch stelden de Belastingdienst in het gelijk, omdat de woningen op de peildatum (zijnde 1 januari van het betreffende jaar) feitelijk werden verhuurd. Er bestond immers een rechtstreeks verband tussen de (huur)betalingsverplichting en het ter beschikking stellen van het desbetreffende anti-kraakobject als (tijdelijke) huurwoning.
'Voor verhuur bestemd'
Ook de Hoge Raad oordeelt dat de leegstandswetwoningen en anti-kraakwoningen 'voor verhuur bestemde' woningen zijn zoals bedoeld in de Wet verhuurderheffing. De Hoge Raad wijst er daarbij op dat uit de systematiek en de parlementaire geschiedenis van de Wet verhuurderheffing blijkt dat eenvoud en uitvoerbaarheid bij de vormgeving van de verhuurderheffing een grote rol hebben gespeeld. Het feit dat de gemeente de woningen enkel verhuurt om leegstand, kraken en verloedering te voorkomen, is volgens de Hoge Raad niet van belang. De Hoge Raad gaat ervan uit dat niet alleen op de peildatum daadwerkelijk verhuurde woningen kwalificeren voor de verhuurderheffing, maar ook die woningen die leeg staan en (tijdelijk) te huur worden aangeboden.